Voedselwebben strooisellaag en bovengrondse plantdelen verbeteren biologische bestrijding

Kasexperimenten waarin de wisselwerking van verschillende soorten biologische bestrijders met voedselbronnen worden onderzocht, zijn belangrijk voor het ontwikkelen van nieuwe bestrijdingsmethoden.

Zulke experimenten zijn tegelijkertijd goede tests voor ecologische theorieën. Dat stelt onderzoekster Karen Muñoz Cárdenas die op 21 juni aan de Universiteit van Amsterdam hoopt te promoveren. Voedselwebben in de strooisellaag en op de bovengrondse plantdelen kunnen worden verbonden en dit kan resulteren in betere biologische bestrijding in een sierteeltgewas.

Muñoz Cárdenas onderzocht onder andere het effect van een gemengd dieet van spintmijten, wittevlieg en trips op de levensgeschiedenis van de generalistische predator Balaustium leanderi. Deze roofmijt leeft voornamelijk ondergronds, maar zoekt ook naar voedsel op bovengrondse plantendelen.

Gemengd dieet
De onderzoekster bestudeerde de reproductie, overleving en ontwikkeling van de roofmijt. De roofmijten bleken meer en sneller te reproduceren als ze zich voedden met een gemengd dieet dan op een dieet van ieder van de drie afzonderlijke voedingsbronnen.De onderzoekster bestudeerde ook de roofmijt Amblyseius swirski. Ze kon laten zien zien dat deze predator naar de strooisellaag trekt voor voedsel of om daar te dispergeren. Verder concentreerde zij zich op het plaaginsect Californische trips. Deze trips brengt een deel van zijn levenscyclus in de strooisellaag door om te verpoppen. De trips valt echter vooral bovengrondse plantendelen aan.

Het toevoegen van alternatief voedsel in de vorm van astigmate mijten aan de strooisellaag resulteerde in hoge dichtheden van A. swirskii, met als gevolg dat trips-dichtheden en de schade aan planten afnamen. De roofmijt Cosmolaelaps n. sp. bleek alleen of in combinatie met andere bodembewonende roofmijten, tripspopulaties beter te bestrijden als astigmate mijten aan de strooisellaag werden toegevoegd als voedsel voor deze predators.

Toevoegen van pollen
Muñoz Cárdenas onderzocht ook de bestrijding van trips met een combinatie van A. swirskii en bodembewonende roofmijten zoals M. robustulus and S. scimitus. Daarbij diende ze verschillende typen alternatief voedsel toe voor de 2 typen rovers. Ze onderzocht bovendien het effect van het loslaten van de rovers voor of na een tripsinfectie, en de frequentie waarmee pollen werd toegevoegd op tripsbestrijding. De voornaamste conclusie is dat het toevoegen van pollen voor de bladbewonende rovers resulteerde in de beste tripsbestrijding, onafhankelijk van de aanwezigheid van de rovers in de strooisellaag. Bovendien bleken de rovers in de strooisellaag de bestrijding van trips niet te beïnvloeden. Het loslaten van de predators nadat tripsinfestatie was opgetreden resulteerde in onvoldoende bestrijding, met veel schade aan de planten.

Wanneer predators werden losgelaten en bijgevoerd met pollen voor de trips-infestatie, waren planten wél beschermd. Zie voor meer informatie de samenvatting van het proefschrift What Lies Beneath? Linking Litter and Canopy Food Webs to Protect Ornamental Crops op de website van de Universiteit van Amsterdam.

Bron: Universiteit van Amsterdam

Glastuinbouw Nederland - © 2024